
Jurisprudentie
AR2482
Datum uitspraak2004-06-01
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200548/RO2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200548/RO2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Boeteclausule in huurovereenkomst. Matiging buitensporig hoog boetebedrag.
Uitspraak
typ. KD
rolnr. C0200548/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 1 juni 2004,
gewezen in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma [APPELLANTE SUB 1], voorheen genaamd [VOORMALIGE NAAM VOF],
en haar vennoten
2. [APPELLANTE SUB 2],
3. [APPELLANT SUB 3],
gevestigd, respectievelijk wonende te [plaats],
appellanten,
verder te noemen: huurders,
procureur: mr. R.J.A. Slag,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: verhuurster,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
als vervolg op het op 30 september 2003 gewezen arrest op het hoger beroep tegen het onder rolnummer 85399/CV EXPL 01-2442 door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond gewezen vonnis van 9 april 2002 tussen verhuurster als eiseres en huurders als gedaagden.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1. In voormeld tussenarrest is het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak, ten aanzien van de eisvermeerdering naar de rol verwezen voor uitlating aan de zijde van huurders.
6.2. Huurders hebben een akte houdende bezwaar vermeerdering van eis genomen.
6.3. Bij beslissing van 6 januari 2004 heeft de rolrechter huurders niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar tegen de vermeerdering van eis en de zaak verwezen naar de rol.
6.4. Huurders hebben een akte houdende antwoord vermeerdering van eis genomen; verhuurster een (antwoord)akte.
6.5. Partijen hebben ten slotte de stukken aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1. In hoger beroep is thans (naast de proceskosten) alleen nog aan de orde de vordering van verhuurster tot betaling van de contractuele boete op grond van artikel 9.1 van de huurovereenkomst, berekend over de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 augustus 2002 (door verhuurster gesteld op 640 dagen) tegen f. 50,- per dag, derhalve groot f. 32.000,-, thans zijnde € 14.520,97.
7.2. Artikel 9.1 van de huurovereenkomst luidt:
Huurder zal prompt steeds uiterlijk op de eerste dag van de maand de huur betalen bij wijze van automatische bankoverschrijving op rekening (...). Voor iedere dag dat de huurpenningen later door de verhuurder worden ontvangen dan de eerste dag van de maand, verbeurt de huurder een boete van f. 50,- per verstreken dag.
Het onderhavige boetebeding heeft derhalve geen betrekking op vele, mogelijk sterk uiteenlopende tekortkomingen, maar enkel op één welomschreven situatie, namelijk die waarbij vertraging in de betaling is opgetreden. In zoverre vertoont het boetebeding gelijkenis met schadevergoeding in de zin van wettelijke rente.
7.3. Het hof merkt eerst op dat de periode waarover de boete wordt gevorderd niet 640 dagen telt, zoals verhuurster stelt, maar 822 dagen.
Uit het kort gedingvonnis van 28 mei 2002 (productie 3 mvg) maakt het hof op dat de huurachterstand op 21 mei 2002 was ingelopen. De periode van 1 juni 2000 tot 21 mei 2002 beloopt 719 dagen, meer dan 640 dagen.
Het hof begrijpt verhuurster aldus dat huurders in genoemde periode in totaal 640 dagen achterstallig zijn geweest met de betaling van de huurpenningen.
Huurders hebben niet weersproken dat zij in de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 augustus 2002 in ieder geval 640 dagen niet, dan wel te laat de huurpenningen hebben voldaan. De berekening van de hoogte van de gevorderde boete wordt niet betwist.
Het hof kan bovendien niet meer toewijzen dan gevorderd, zodat het hof zal uitgaan van het gevorderde van 640 maal f. 50,-, zijnde f. 32.000,-.
7.4. Huurders voeren eerst aan dat nimmer aanspraak is gemaakt op de boete, dan wel aangezegd dat deze verschuldigd zou zijn of zou gaan woorden.
Dit verweer faalt.
De boete is aangezegd op 19 januari 2001 (productie 7 mva). Weliswaar blijkt niet van een aanzegging van voordien maar een aanzegging of voorafgaande verklaring is niet nodig ingevolge artikel 6:93 BW in verbinding met artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Ook artikel 9.1 van de huurovereenkomst voorziet niet in een aanzegging voorafgaande aan eventuele opeisbaarheid. De huurpenningen dienden steeds uiterlijk op de eerste van de maand door verhuurster te zijn ontvangen op verbeurte van de contractuele boete. Verder valt te wijzen op artikel 7.2 van de huurovereenkomst waarin staat dat de huurder in gebreke zal zijn door het enkele verloop van de bepaalde termijn.
7.5. Huurders voeren aan dat toewijzing van de boete onredelijk jegens hen zou zijn omdat zij 'alles hebben verloren' als gevolg van de bekrachtiging door het hof van het vonnis van de kantonrechter.
Het hof verwerpt dit standpunt. Huurders hebben de boeten verbeurd omdat zij niet tijdig de huur hebben betaald, niet omdat de vordering van verhuurster tot ontruiming is toegewezen.
7.6. Huurders stellen dan dat de hoogte van de boete 'an sich' onredelijk hoog is. Zij verzoeken matiging van de verbeurde boete. Een toelichting waarom de boete, op zichzelf genomen, onredelijk hoog is wordt niet gegeven.
In relatie tot de huurprijs van f. 4.662,28 per maand (hoogte ten tijde van de inleidende dagvaarding) lijkt een boete van f. 50,- per dag (maximaal f. 1.550,- per maand) op het eerste gezicht niet buitensporig hoog.
Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is echter van belang dat bij matiging de hoogte van de boete niet gerelateerd dient te worden aan de prestatie maar aan de schade als gevolg van het uitblijven van de huurbetalingen. Artikel 6:94 BW geeft immers de rechter de bevoegdheid de boete te matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Aan deze voorwaarde kan voldaan zijn in het geval de bedongen boete in verhouding tot de schade als gevolg van de overtredingen buitensporig is (HR 11 februari 2000, NJ 2000/277).
De schade die verhuurster leidt, en waarop het boetebeding specifiek is geënt, is kennelijk de vertragingsschade (naast de gevorderde wettelijke rente over de achterstallige huur, op het moment van de inleidende dagvaarding begroot op f. 98,40); de huurpenningen zijn in de loop van de procedure betaald. Deze schade als gevolg van de vertraging in de nakoming van de betalingsverplichting wordt door de wetgever in de periode na 1 juni 2000 begroot in de vorm van de wettelijke rente op 6 tot 8% ofwel in dit geval op omstreeks f. 1,- per dag.
In dit licht is de contractuele boete zonder meer buitensporig hoog.
7.7. Het hof neemt ten aanzien van de mate van matiging mede in overweging dat partijen contractueel mogen afwijken van de wettelijke rente en een hogere gefixeerde schadevergoeding mogen overeenkomen, zodat voor een matiging tot de wettelijke rente geen plaats is, en voorts dat een boete (en niet valt in te zien dat dit voor de onderhavige boete anders is) niet alleen strekt tot vervanging van schade maar tevens dient als prikkel om tijdig te betalen.
De door verhuurster genoemde omstandigheid, namelijk dat huurders hoogst onverantwoord met haar belangen zijn omgegaan en haar genoodzaakt hebben tot het voeren van procedures, weegt in het onderhavige geval niet zwaar, in aanmerking nemende dat de betreffende huur een zuiver commerciële aangelegenheid is met alle normale goede en kwade kansen die daaraan verbonden zijn. In dit verband is nog van belang dat verhuurster in de onderhavige procedure zowel de buitengerechtelijke proceskosten als een proceskostenveroordeling heeft gevorderd.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende komt het hof tot een matiging van de verbeurde contractuele boete tot f. 5,- per dag. Over 640 dagen is dan toewijsbaar f. 3.200,- zijnde € 1.452,10.
7.8. Huurders zullen als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partijen in de kosten worden veroordeeld. Nu de eiswijziging eerst naar voren is gebracht bij memorie van antwoord, hoewel die vordering ook al in eerste aanleg ingesteld had kunnen worden, met als gevolg dat nadere aktes genomen moesten worden, zal het hof geen kosten toewijzen gerelateerd aan de akte van verhuurster van 2 maart 2004.
8. De uitspraak
Het hof:
ten aanzien van eisvermeerdering:
veroordeelt huurders hoofdelijk, om aan verhuurster te betalen € 1.452,10 (veertienhonderd-tweeënvijftig euro en 10 cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2002;
ten aanzien van de proceskosten:
veroordeelt huurders in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van verhuurster gevallen, tot op heden begroot op € 205,- ter zake van vast recht en op € 771,- voor salaris procureur;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door de mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 juni 2004.